Het was ’s ochtends vroeg, na een mooie avond struinen van kroeg naar kroeg met J. Ze hadden biertjes gedronken, de wereldproblemen doorgenomen en een plan gelanceerd voor een nieuw internetbedrijfje. Het vijfde inmiddels: de vorige vier waren briljante ideeën geweest, die inmiddels allang door anderen ten uitvoer waren gebracht. Eigenlijk vonden ze het bedenken veel leuker dan het oprichten, naar de Kamer van Koophandel, bureaucratisch gedoe. Bovendien waren ze meer dan tevreden met hun leven in loondienst.
Het Spui. De dreiging van regen hing in de lucht, of nee, de belofte van regen. Een heerlijk gevoel overspoelde hem, een geluksgevoel, alles was nu goed. Niet te veel over nadenken, geen woorden voor bedenken: dan gaat het weg. De straten lagen bij te komen van de afgelopen nacht: een nacht van schreeuwende jongens, van ronkende motoren en van toeristen, te stoned om te lopen.
Spiegelgracht, Rijksmuseum in de verte, en de zachte regen zwol aan tot een bui. Hij stopte en ging onder een boompje staan, kijkend naar de gracht. De bui maakte de straat weer fris, een welverdiende douche. Twee jongens kwamen aangelopen, rustig pratend.
Toen rook hij de geur. Hij sloot zijn ogen en werd meegenomen naar een land, duizenden kilometers naar het zuiden. Een land van warmte, van rijst, van eten op straat, van slapen op straat, op het station of waar je maar wil.
“Sorry”, riep hij naar de jongens, die inmiddels een stuk waren doorgelopen. “Zou ik een sigaret van jullie mogen bietsen? Kretek, toch?”
De jongen lachte, waarschijnlijk kreeg hij die vraag wel vaker. “Klopt, tuurlijk mag je een sigaret, alsjeblieft.” Hij kreeg een vuurtje en ze liepen verder.
En daar ging hij weer, naar het land van zee, van mooie stranden, van vriendelijke mensen die je vragen waar je vandaan komt. Van kleine busjes die zich toeterend door het prachtige landschap bewegen, met jongens die eruit hangen en wandelaars overhalen om in te stappen.
Van zo goedkoop mogelijk reizen, in slechte hotels slapen, avonden met andere toeristen uit alle delen van de wereld op het strand hangen. En dan na een paar maanden weer terug bij de familie in Jakarta, waar alleen in BMW’s wordt gereden en het eten door vier bedienden wordt bereid.
De sigaret was op, de regen was gestopt. Nog versuft van zijn gedachtelijke reis door Indonesië fietste hij verder, verder door een sprookjesachtig Amsterdam. En hij voelde dat het leven zo moest zijn.
Reacties