(Omroep Brabant, zondag 8 oktober om 21:11 uur)
WAALWIJK – Bij een aanrijding tussen twee personenauto’s zijn vrijdagavond in Waalwijk drie mensen gewond geraakt. Het ongeluk gebeurde op de kruising van de Midden Brabantweg (N261) en de zuidelijke op-/afrit van de snelweg A59.
Bof. Een doffe dreun en ineens stond er een verkreukelde auto tegen het stoplicht waar David voor stond te wachten. Toen stilte. Er is een ongeluk gebeurd, dacht hij, ik moet er naartoe, iets doen. Hij reed zijn auto in de berm en zette zijn waarschuwingslichten aan – alsof iemand nu nog door zou willen rijden.
Hij stapte zijn auto uit en liep naar het verwrongen wrak. Op een meter of vijf afstand bleef hij staan. Naast de auto lag een jongen van een jaar of twintig. Onder hem veel bloed.
Een meisje in de passagiersstoel, met gebroken ruit en gedeukte deur. Haar hoofd hing. De voorruit was gebarsten, maar niet gebroken. De ruitenwisser heen en weer over de ruit, waarom weet ik niet, het regende niet. De motor siste zachtjes; verder was het stil.
Hij draaide zich om, begroef zijn vingers in zijn haar, liep terug naar zijn auto. Hier was niets meer aan te doen, dacht hij, jij met je cursus Eerste Hulp. Die jongen was dood. Of anders bijna.
Nee, zo mocht hij niet denken. Hij kon niet zeker weten of de jongen dood was. Het zag er slecht uit, ja – maar hij moest íets doen. Hij kon nu niet weglopen en die mensen daar achterlaten.
Hij liep er weer naartoe. Van dichtbij zag het er nog honderd keer erger uit. Het meisje in de auto draaide even haar bebloede gezicht naar hem toe, keek hem met halfopen ogen aan, liet haar hoofd weer naar de andere kant zakken.
De jongen lag op zijn rug, zijn ogen ook halfopen. Hij knipperde niet. Zijn haar, keurig in blonde stekeltjes met een flinke dosis gel, zag er vreemd geordend uit in deze chaos.
‘De ambulance is gebeld,’ zei David. ‘Ze komen er aan. Hou vol, jongen.’ De halfopen ogen waren op hem gericht. De jongen had nog steeds niet geknipperd. ‘Hou vol, de ambulance komt eraan,’ zei hij nog een keer, hij wist niet wat hij verder nog kon zeggen. Uit pure machteloosheid pakte hij de hand van de jongen. Kleverigheid.
De jongen vond de aanraking kennelijk niet prettig: hij tilde zijn hand op en legde die op zijn borst. Eindelijk beweging! De jongen draaide ook zijn hoofd. David liep om de jongen heen, om te kijken of hij het bloed kon stelpen. Maar hij zag niet waar het uit kwam en durfde niet aan de jongen te komen, bang dat hij eventueel nekletsel zou verergeren. De ogen van de jongen waren nu weggedraaid.
Twintig meter verderop stond een andere auto, waarin ook iemand bekneld leek te zitten. Maar daar stonden mensen bij, toch? Bovendien, nog meer ellende kon hij niet aan.
David pakte niet zijn jas uit zijn auto om over de jongen heen te leggen, die het koud had. Ook riep hij niet naar mensen die vanaf een afstandje stonden te kijken, om een deken te gaan halen of iets om over de jongen heen te leggen. Waarom eigenlijk niet? Misschien was het de machteloosheid. Waar bleef die ambulance?
Ineens stond er een vrouw achter hem, die iets zei. Ze was ook meteen weer weg. David heeft nog iets gezegd tegen het meisje in de auto. Ze keek even naar hem om en liet toen weer haar hoofd zakken. Wat deed hij nog hier? Had het nog zin? Hij dacht van niet, maar hij kon nu niet meer weglopen, nu niet meer, nu zou hij hier tot het bittere einde blijven.
Plotseling was de vrouw er weer, samen met een man. De man wist wat hem te doen stond. ‘Hoe heet je?’ vroeg hij aan de jongen. ‘Weet je nog hoe je heet?’ vroeg de man aan het meisje. Zulk soort dingen had ik dus moeten vragen, dacht David. Om ze erbij te houden. ‘Blijf erbij, jongens,’ zei de man.
Toen kwam de ambulance. Er sprong iemand uit, die snel een inschatting maakte van de situatie. Er sprong nog een man uit de ambulance, en er was nog een ambulance. Nu pas zag David alle mensen die aan de kant hadden gestaan al die tijd. Hij liep terug naar zijn auto, waar hij zeven minuten eerder uitgestapt was. Hij begon te beven – van de kou? Hij keek naar de ruggen van de mensen die stonden te kijken.
Hij had genoeg gezien.
De bestuurder van één van de auto’s, een 23-jarige man uit Drunen, werd uit de auto geslingerd en is er ernstig aan toe. Een passagier van hem, een 20-jarige vrouw uit Delft en de bestuurder van de andere auto, een 27-jarige man uit Sprang-Capelle, raakten bekneld. Zij zijn door de brandweer uit hun benarde positie bevrijd.
Jeetje.. David.. Wat.. erg.. Ik ben er sprakeloos van..
…
Even een stilte..
Het laten bezinken..
De rilling komen naar boven..
Had jij daar moeten zijn..
Op die plek.. Op dat tijdstip..
Wat had je moeten doen..
Je sluit je ogen en denkt:
..Als ze het maar overleven..
Heel erg om te lezen wat ik allemaal heb aangericht ,(ik ben de jongen met blonde stekels) Excuses aan degene die dit hebben moeten meemaken. Ook wil ik graag de mensen bedanken die ons de eerste minuten hebben bijgestaan.
Antoine uit drunen