Het was een prachtig zonnige dag. We liepen door het park, een merel zat ons vanaf een takje nieuwsgierig aan te kijken. Het rook zomers, ook al was het pas half april. We hadden een paar biertjes bij ons, en een kleedje om op te zitten. Veel perfecter kon het niet.
Hij was niet tevreden op z’n werk. Hij werkte bij een klein bedrijf, met tien anderen. Omdat hij een van de weinigen was die bereid was om de handen uit de mouwen te steken, kreeg hij veel verantwoordelijkheid. Maar daar kreeg hij geen erkenning en vertrouwen voor terug. Daarnaast werken de andere collega’s niet echt lekker mee.
‘Ik moet de hele tijd de telefoon opnemen,’ zei hij. ‘En dan kom ik aan mijn eigen werk niet toe. Er is een andere collega die ook af en toe de telefoon zou kunnen opnemen, maar die gaat de hele tijd naar het magazijn en is dan een uur weg. Ik kan een dag lang bezig zijn met alleen maar telefoneren, terwijl ik ook nog andere dingen te doen heb.’
‘Maar zeg je daar dan iets van?’ vroeg ik.
‘Nee, want dan zegt hij dat hij ook vaak genoeg de telefoon aanneemt. En dan laat hij doorschemeren dat hij vindt dat ik juist degene ben die minder hard werkt dan hij.’
Een kraai liep om ons heen, en at de chipjes op die wat mensen hadden achtergelaten. Hij hield ons argwanend in de gaten, met z’n zwarte kraaloogjes. Het was een mooie vogel, met een stralend zwart verendek. En groot!
‘Dat is slim van hem,’ zei ik. ‘Maar nog knapper is, dat hij het voor elkaar krijgt dat jij je er iets van aantrekt. Waarom lukt dat?’
Hij keek even voor zich uit, toen keek hij naar mij. ‘Kennelijk vind ik het toch belangrijk wat hij van me vindt.’
Tsja. Al dat indirecte gedoe op de werkvloer, en erbuiten. Al dat geroddel, al die gedachten over elkaar. Wat een terreur. En wat een verademing als er iemand is die daar niet aan doet. Die gewoon zegt wat ‘ie denkt. Als een oase in een woestenij van meningen over collega’s, en meningen over meningen, en allianties tussen deze en gene.
‘Ik zal het er een keer met hem over hebben.’
Reacties