“Ik moet je wat laten zien,” zei hij, terwijl we door Melbourne slenterden. Het was een wat sombere dag, en de wolken boven ons kleurden steeds donkerder.
We kwamen bij een kanaal, liepen de steile wand af, negeerden het bord dat het ons verbood daar te lopen en betraden een grote buis met een diameter van zo’n drie meter. Een stroompje water sijpelde door de buis, richting het kanaal.
Wat Te Doen In Melbourne
Ashley had me al verteld wat er te doen was voor mensen die zich verveelden in Melbourne. Wat we nu gingen doen heette ‘cave clanning’: het verkennen van het afwateringssysteem onder Melbourne.
Er waren twee gescheiden systemen: het buizenstelsel voor regenwater en het riool. Waar we nu in liepen was bedoeld voor regenwater, maar de echte ‘cave clanners’ vreesden ook het riool niet. Daar moest je niet raar opkijken als het opsteken van een sigaret gevolgd werd door een doffe explosie. Weg wenkbrauwen en wimpers.
Een ander tijdverdrijf in Melbourne was het rijden achterop stadstreinen. Handig: hoefde je geen treinkaartje te kopen. Nog meer lol met stadstreinen: een paar jongens hielden de deur open bij het wegrijden (er zat geen beveiliging op). Anderen klommen naar buiten terwijl de trein reed, liepen over het dak en kwamen dan door de deur aan de andere kant weer naar binnen. Er schenen zelfs jongens op die manier onder de trein door te kruipen.
Indonesiƫ, een paar maanden eerder
Ashley en ik hadden elkaar een paar maanden eerder ontmoet in Indonesiƫ, waar ik aan het rondreizen was en hij hoopte op rellen tussen studenten en Soeharto-aanhangers.
Hij was een jonge fotograaf met een voorliefde voor conflictgebieden. In Melbourne was hij freelance fotograaf, en maakte hij duffe foto’s (vond hij zelf) om een beetje geld te verdienen. Het geld dat hij niet aan bier uitgaf, spaarde hij. Als hij genoeg had, vertrok hij naar landen waar rotzooi was (de Filippijnen, IndonesiĆ«, Nieuw-Guinea), maakte prachtige foto’s en misdroeg zich schandelijk. Tot het geld op was: dan ging hij weer terug naar Melbourne.
Chapel Street
De grote buizen werden steeds smaller. We hadden geen zaklantaarn mee: Ashley had een pak kranten en een aansteker, en daarmee verlichtte hij onze weg. Hij wist waar we naar toe moesten, of die indruk wekte hij tenminste.
Na een half uur waren de kranten op en moesten we kruipen om nog door de buizen te kunnen. Het was stikdonker in de buis, maar verderop was een beetje licht te zien.
“We zijn er,” zei Ashley toen we bij de lichtplek waren aangekomen, “dit is Chapel Street, een dure winkelstraat. We moeten oppassen dat er geen politie staat. Ik zal even kijken.”
Hij tilde het rooster een klein stukje op, om rond te kunnen kijken.
“We kunnen! Ga jij maar eerst,” en hij legde het rooster op de weg.
Ik stak m’n hoofd uit het gat. Het rooster bevond zich in de goot van de straat. Een paar meter verderop stond een Porsche cabrio voor het stoplicht te wachten. De drie jongens in de Porsche staarden me aan terwijl ik mezelf omhoog tilde. Toen begonnen ze te bulderen van het lachen.
Ashley kwam ook de buis uit en legde het rooster weer terug op z’n plek. Of er niets was gebeurd, liepen we de straat uit. Tijd voor een biertje.
Acht jaar later
Dat was in 1998. Ashley werkt inmiddels voor kranten als de New York Times. Zijn voorliefde voor gevaarlijke gebieden is hij nog niet kwijtgeraakt. En hoewel hij in dit stuk zegt dat hij voorlopig niet zo nodig naar Irak hoeft, zit hij er inmiddels weer.
Not much going on, which is good in the sense of violence, but we hear the insurgents are waiting for the election results until they mount their new offensive.
Reacties